Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5431

Datum uitspraak2009-08-14
Datum gepubliceerd2009-08-18
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers09/1100 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. De verzekeringsarts constateerde bij zijn onderzoek dat de straatvrees van appellante was verdwenen en beargumenteert afdoende waarom haar beperkingen appellante niet langer iedere arbeid verhinderen. Appellante is niet onder psychiatrische behandeling. Nadal Uceda is geen arts of erkend psychotherapeute en stelt desondanks een DSM diagnose die volledig afwijkt van die van Vandecasteele en de verzekeringsarts. De informatie van Nadal Uceda mist overtuigingskracht. Andere (medische) informatie bracht appellante niet in. De Raad ziet geen tot twijfel aan de juistheid van de visie van de bezwaarverzekeringsarts, die op grond van het dossier en na kennisneming van de appellante begeleidende maatschappelijk medewerker de FML op onderdelen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren heeft aangescherpt. De geschiktheid van de functies is in beroep voldoende toegelicht.


Uitspraak

09/1100 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 30 januari 2009, 06/9354(hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv). Datum uitspraak: 14 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante stelde mr. W.B. Teunis, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep in. Het Uwv voerde verweer. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 3 juli 2009, waar appellante niet verscheen en het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. M.L. Turnhout. II. OVERWEGINGEN 1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 20 november 2006 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft het Uwv zijn besluit van 15 juni 2006 tot de verlaging van de WAO-uitkering van appellante met ingang van 16 augustus 2006. Vanaf die datum is appellante ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35-45%. 2. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van 20 november 2006, maar liet de rechtsgevolgen er van in stand. Tegen dat laatste richt zich het hoger beroep. 3.1. Over de volgende feiten zijn partijen het eens en ook de Raad gaat hier van uit. 3.2. Appellante heeft haar werk als administratief medewerkster voor 24 uren per week wegens psychische klachten gestaakt en haar is na de wettelijke wachttijd een WAO-uitkering toegekend, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 3.3. Appellante werd op medische gronden als volledig arbeidsongeschikt beschouwd. De daarop betrekking hebbende verzekeringsgeneeskundige rapporten ontbreken in het dossier. Wel trof de Raad in het dossier aan een tweetal op verzoek van de bedrijfsarts door de zenuwarts A.J.A. Vandecasteele opgestelde rapporten van 19 mei 1993 en 28 september 1999. De conclusie van het laatste rapport luidt dat appellante lijdt aan een somatoforme stoornis (chronische moeheid) sinds 15 jaar progressief aanwezig en een paniekstoornis met agorafobie, in combinatie met een persoonlijkheidsstoornis; in dynamische zin een hysterische persoonlijkheid. De psychische belastbaarheid van appellante beschouwt Vandecasteele dan als minimaal gezien de angst en paniekstoornis waardoor zij zich maar in beperkte mate kan bewegen (agorafobie). Daaronder ligt latent de, naar de achtergrond gedrongen, chronische moeheidsreactie. Vandecasteele geeft aan dat hij appellante niet meer voor loonvormende arbeid geschikt acht, gezien het progressieve verloop van haar klachten en de door haar rigide afweerstructuur veroorzaakte ontoegankelijkheid voor behandeling. 3.3. Op 4 april 2006 zag de verzekeringsarts appellante op zijn spreekuur. Hij beschrijft een uiterst gecompliceerde persoonlijkheid, en onderbouwt dat de straatvrees is verdwenen. Hij verwacht grote problemen als appellante in nauwe samenwerking met anderen moet werken. Bovendien is er een lage drempel om zich ziek te melden. Dat is echter gedrag dat hij als corrigeerbaar beschouwt (niet veroorzaakt door een ziekte of gebrek). De verzekeringsarts stelde een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op met de beschrijving van de belastbaarheid van appellante. De maximale arbeidsduur is daarin beperkt tot zes uur per dag, dertig uur per week. De bezwaarverzekeringsarts volstond met een dossieronderzoek en de kennisneming van de door appellante in bezwaar ingebrachte informatie van de haar begeleiden de maatschappelijk werkster. 3.4. Aan de hand van de FML selecteerde de arbeidsdeskundige functies waarvan de belasting binnen de grenzen van de belastbaarheid in de FML valt en hij becijfert het loonverlies op ongeveer 42%. 4. Appellante herhaalt in hoger beroep haar beroepsgrond dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Ter ondersteuning van haar standpunt legde zij in beroep een brief over van de Jungiaanse analytisch therapeute I.R. de Nadal Uceda. 5.1. De Raad onderschrijft de verwerping van de medische beroepsgrond door de rechtbank. 5.2. De verzekeringsarts constateerde bij zijn onderzoek dat de straatvrees van appellante was verdwenen en beargumenteert afdoende waarom haar beperkingen appellante niet langer iedere arbeid verhinderen. 5.3. Appellante is niet onder psychiatrische behandeling. Nadal Uceda is geen arts of erkend psychotherapeute en stelt desondanks een DSM diagnose die volledig afwijkt van die van Vandecasteele en de verzekeringsarts. De informatie van Nadal Uceda mist overtuigingskracht. Andere (medische) informatie bracht appellante niet in. De Raad ziet geen tot twijfel aan de juistheid van de visie van de bezwaarverzekeringsarts, die op grond van het dossier en na kennisneming van de appellante begeleidende maatschappelijk medewerker de FML op onderdelen wat betreft het persoonlijk en sociaal functioneren heeft aangescherpt. 5.4. De geschiktheid van de functies is in beroep voldoende toegelicht. 6. Het hoger beroep slaagt niet. 7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) A.L. de Gier. EV